Bij de teelt van groenbemesters zijn net als in alle andere gewassen details bepalend voor een goed geslaagde stand en groei. Daarbij is de periode waarin deze geteeld worden bijzonder lastig omdat het licht en de temperatuur per dag weer minder worden. Teeltkennis en technische keuzes helpen om het teeltsucces meer in eigen hand te hebben, waardoor de betrouwbaarheid van de (na)werking van groenbemesters in het bouwplan zekerder kan worden.
Na de oogst blijft er meestal een vaste bodemstructuur achter waarbij vaak ook nog sprake is van een laag zeefgrond. In een regenachtige periode na het zaaien ligt dan al snel het gevaar van slemp op de loer, waardoor bij een afnemende daglengte de groei erg vertraagd kan worden. De zeefgrond wegwerken geeft dus bij inzaai een groot voordeel in de stand nadien. Voor een gelijkmatige opkomst is een egaal en los zaaibed van belang. Na de oogst de bodem goed losmaken geeft later veel profijt. Hiervoor worden in de praktijk vaak woelers gebruikt, vaak in één werkgang met kopeg en zaaimachine. Toch blijken deze combinaties, zeker op kleigrond, soms te weinig in staat om een echt los zaaibed te krijgen voor een gemakkelijke weggroei van de groenbemester. Vooral bij te weinig woeltanden per meter werkbreedte zijn deze woelsporen naderhand in de gewasstand terug te zien in achterblijvende banen. De oorzaak kan liggen in een te lage rijsnelheid waardoor de woeler onvoldoende breekt en veelal de zeefgrond onvoldoende wegwerkt. De combinatie woelen met kopeg zaaimachine is dus vanuit dit oogpunt lang niet altijd ideaal. Kopeg en zaaimachine vragen immers een lagere rijsnelheid dan voor een goed woelresultaat gewenst is.
Bij inzaai van de groenbemester is het tijdens de drukke oogst uit capaciteitsoogpunt begrijpelijk om de inzaai te combineren met een andere bewerking. Vooral schijveneggen en cultivatoren kunnen vanuit veel fabrikanten uitgerust worden met zaaitechnieken. Voordeel is dat er naast bodembewerking ook gelijktijdig gezaaid kan worden, meestal bij een hoge werksnelheid. Dit systeem is op deze manier van zaaien voor een groot deel afhankelijk van timing, weersinvloed en geluk. Het zaad valt vaak voor de rol en ligt dus bovenop het zaaibed waardoor uitdroging en kiemvertraging al gauw voor een heel wisselende opkomst zorgen. Vooral bij mengsels is deze manier erg onzeker en valt vaak moeilijk te zeggen welke soort wel of niet opkomt. Hoe moeilijker en zwaarder de grond is , hoe meer deze effecten te merken zijn. Deze zaaitechniek is dus voor groenbemesters niet erg zeker.
Een goede zaaitechniek is dus erg belangrijk om een gelijkmatige opkomst en stand te krijgen. Zowel de verdeling van de zaden als de zaaidiepte zijn met een goede zaaitechniek veel zekerder te bepalen. Dit zorgt voor een betere start van de groenbemester. Een goede egale stand na opkomst draagt bij aan het succes in het komende teeltjaar. In diverse zaaidemo’s kwam duidelijk naar voren dat een schijftechniek egaler diepte houdt kan dan een kouter. Zaad dat goed in de vochtige grond kan worden gelegd met een schijf kan meestal ook zonder rollen een prima opkomst geven. Ten slotte spelen ook in geval van pneumatische zaaitechniek de verdelers en toevoerslangen naar het zaaielement een rol.
Slangen moeten allemaal een zelfde lengte hebben en mogen in het werk eigenlijk niet omhoog lopen waardoor zaad kan ophopen in de slang. Deze details zijn in groenbemestermengsels van grotere invloed dan bij inzaai van enkelvoudige gewassen als graan. De verdeling op de m2 kan met concessies op dit gebied dan negatief beïnvloed worden.